Uit ‘Schoonheid Ervaren’ van Anselm Grün.
Dostojevski heeft in zijn leven heel wat kwaadwillige en destructieve mensen ontmoet. Hij heeft ze in zijn romans in hun ondoorgrondelijkheid en vertwijfeling beschreven. Door het schone in zich op te nemen veranderde zijn blik op deze ‘slechte’ mensen. Hij zag in hen nog steeds de schoonheid, die op de bodem van hun ziel voortleefde. Daardoor behield hij de hoop dat ook deze mensen door het schone konden worden geraakt en zo het kwaad in zichzelf zouden kunnen overwinnen.
De schoonheid is voor Dostojevski het tegendeel van functionaliteit. Het schone is er eenvoudig. Als alles wordt onderworpen aan het principe van het nut, wordt de mens beroofd van zijn waardigheid. Zonder schoonheid – zo zegt Dostojevski- valt de mens ten prooi aan zwaarmoedigheid.
Enkele citaten van Dostojevski:
- ‘Geeft men de mens alleen brood, dan zullen ze uit verveling de ergste vijanden worden’.
- ‘Niet de rustige evenwichtige gezichten, maar gezichten waarin God & duivel met elkaar worstelen en de tegenovergestelde oevers elkaar raken. Mooi zijn mensen die zichzelf uitputten in verlangen naar het goede, zelfs als ze ten prooi zijn gevallen aan de zonde. Hoe heftiger dit verlangen is, des te mooier het menselijk gelaat.’
Schoonheid is ook ambivalent. Ze ontstelt de mensen. Ze voert hen in haar ban. Veelal weerspiegelt de schoonheid het goede. Maar er is ook de verleidelijke schoonheid, die macht over ons uitoefent, maar ons niet naar het goede leidt, maar naar het verderf. De schoonheid is en blijft een raadsel. Alleen in deze raadselachtigheid kan men de woorden zeggen: ‘Schoonheid zal de wereld redden’. Alleen de schoonheid, die het goede weerspiegelt, die zuiver en puur is, kan ons redden. Maar ook in de schoonheid van de trots en de verscheurdheid licht een vonk op van hoop, dat deze mens een goede kern heeft, dat hij gered kan worden.
Schoonheid is een helende en heilzame spiritualiteit, vrij van moraliserende tendensen. Ze is niet gefixeerd op het kwaad en op de zonde, maar op het oergegeven van een goede schepping.
Want het schone is niet anders dan het schrikwekkend begin, dat we nog net verdragen, ja, we bewonderen het zo, omdat het gelaten nalaat, ons te vernietigen. (Rainer Maria Rilke in De Elegieën van Duino)
Het schone rukt ons weg uit onze dagelijkse ervaring. We kunnen het schone maar een ogenblik aanzien. We kunnen het alleen verdragen door het heel even aan te raken. Het absoluut schone kunnen wij niet rechtstreeks aankijken, hoogstens de sporen ervan in de wereld.
Nadenken over de schoonheid is geen vrome vlucht uit de wereld, maar een manier om bij onze inzet voor de wereld een toevluchtsoord te vinden waar we op adem kunnen komen, waar we in contact komen met onze ziel en haar innerlijke schoonheid – om ons daarna weer geheel aan het werk te kunnen wijden.
Schoonheid is reddend en helend, maar ook ontregelend. Dat spreekt mij er zo in aan.